Klanken van een bandoneon op
een bootterras ontsteken de
verloren hunker naar de stad waar
mijn navelstreng begraven ligt.

De zomer van mijn jeugd liet ik
achter op een foto van weleer,
een trekvogel die vliegt op instinct,
een vreemdeling in eigen huid.

Graag ontheemd, maar toch
geworteld ontvluchtte ik de
smalle heupen van de stad, een
gekrompen vel dat schuurt en let.

Ingebakken in mijn genen schrijven
oude beelden een woordeloos verhaal:

nerveus licht en melkse luchten
met aan de horizon uit de tijd
getrokken torens met de bleekheid
van bitterwitte Gobertange.

In herinnering geurt mijn stad naar
warme wafels op een wintertafel.
De jaren hebben haar verguld met
het aureool van de aardse bruid.

 

Tekst: Gui G. Nijs, ere-stadsdichter Tienen
Foto: Julie Badisco